zondag 17 november 2013

Timmeren aan de weg

Vond ik me toch opeens, per ongeluk, een foto van mijn vaders vader oftewel mijn grootvader. Hij staat op het zwartwit kiekje, terwijl hij een lintje opgespeld krijgt.
Ik kende het ding van verhalen van mijn vader, want zijn verwekker woonde een dorp op zo'n 17 km afstand van ons dorpje. Na 40 jaar trouwe dienst als werknemer had het hare majesteit behaagd om de goeie man een lintje te schenken. In gedachten zie ik HM koningin Juliana lezen op een brief, voorgelegd aan haar door haar secretaresse, dat dhr. P. van Lieshout al 40 jaar staat te timmeren bij de firma van Houtert(what's in a name?) en iemand hem voorgedragen heeft voor de onnoemelijke eer om een lintje te mogen ontvangen. Het arme mens heeft hem gauw 'goedgekeurd', stempel er op en de rotzooi laten doorsturen naar de burgemeester van Gemert. Daar aangekomen heeft weer een ambtenaar de opdracht gekregen hem te laten overvallen en de burgemeester het sierspeldje op de revers van zijn ongetwijfeld zondagse pak te spelden. Applaus, borreltje, klaar. Eigenlijk had het heel anders zullen lopen. Mijn grootvader had zich in het zweet gewerkt en ook nog tussendoor diploma's verworven. Bovendien de hand weten te leggen op een flinke schuur. En zo was hij, anno 1939, klaar om de firma te verlaten en op eigen gelegenheid verder te gaan als aannemer. Een flinke stap vooruit. Helaas gooide de politieke gebeurtenissen, in de vorm van dhr. A. Hitler, in Europees verband roet in het eten. Met als gevolg dat als de wiedeweerga flinke jongemannen(lees: zowat alle gezonde mannen tussen 18 en 55 jaar) opgetrommeld om zich te melden. De Duitsers hadden het onzalige plan gekregen om ons lieve landje, dat andermaal neutraal wenste te blijven, aan te vallen en daarom moest het slecht uitgeruste en sterk verouderde leger stand proberen te houden tegen de Oosterburen die ons binnen enkele dagen vertrapten. Daarmee begon een afschuwelijke periode, zoals bekend. En opa kon fluiten naar zijn eigen bedrijf.
Ik wist als klein kind allemaal geen bal van. Ik zag, als we hem bezochten, een stugge, kille man, die stoïcijns aan zijn stomp sigaar trok. Wat hij tussen stukjes vinger hield. Afgezaagd in een onbewaakt ogenblik. Fascinerend en eng tegelijk. In zijn huis scharrelde toen een Duitse vrouw rond nota bene. Zijn tweede gade. Ze was een vervelend mens, dat constant opmerkingen maakte, die boze reacties uitlokte bij mijn vader. Geen gezellige toestanden zeg maar. Mijn opa negeerde dat soort conflicten compleet. Hij kon dus niet converseren, niet sociaal zijn, was een waardeloze timmerman(zager van niks) en toch kreeg ie een lintje. Voor 40 jaar bij de zelfde baas 'rondhangen', dacht ik als tienjarige. Mijn afkeer voor hem was ingegeven door de innige trouw aan mijn vader, die genegeerd werd door hem en gekleineerd door zijn stiefmoeder, de vervloekte Duitse die zich ongetwijfeld op achterbakse manier een plek had veroverd in het huis van mijn grootmoeder en het hart van haar man. Nooit werd het uitgesproken, maar juist daardoor sterker merkbaar in elk woord dat niet gezegd werd en elk gebaar. De koningin zou zich daar niet van bewust zijn geweest. Anders zou ze haar lintje zeker wel gehouden hebben, veilig opgeborgen in het doosje, ergens achter in een kabinet op Paleis Soestdijk. Dat leek me het meest aannemelijk. Zonde dat daar niet voldoende op gecontroleerd werd.
Na de dood van mijn grootvader lag het lintje, zowel het daaglijks draagbare knopje als het officiële lintje met de medallie, zoals het genoemd werd in ons dialect, nutteloos in het doosje. Uit de bijbehorende papieren diende het weer teruggestuurd te worden, in geval van overlijden van de drager en ontvanger. Mijn vader, de rebel, weigerde dat categorisch en behield het kleinnood. Ik weet niet wat de beweegredenen die daar aan ten grondslag lagen, waren. Hij had een vreemd soort relatie gehad met zijn vader. Zijn afkeer voor zijn stiefmoeder was groot geweest. Het lintje had zijn glans verloren, tegelijk met mijn grootvader, die er nu niks meer aan had. Misschien wilde hij iets van de glans, dat mini-lichtpuntje van zijn vader toen die één maal in het licht had gestaan, voordat het licht doofde voor altijd, behouden. De trots, de burgemeester, de foto in de krant, die de belangrijkheid onderstreepten, moesten een beetje de vergelding zijn. De stille wraak, tegen alle onrecht, de omstandigheden die hem alle hoop dat zijn droom diende uit te komen, uit handen geslagen had. Een symbool, dat het allemaal niet voor niks was geweest. En dat ie wel degelijk, ondanks die ene Duitse, niet geknecht was en hij de droom van zijn vader en zijn kwaliteit en kunnen onderkende, ondanks alles? Wie zal het zeggen. Ik hoop het. Want dan begrijp ik eindelijk het zwijgen van mijn grootvader. Dat het geen onderdanigheid was, maar een triomferend negeren van dat wat eigenlijk in zijn ogen niet belangrijk was. En het weten, diep van binnen, wat ie eigenlijk waard was, al werd dat jarenlang door alles en iedereen ontkent. Misschien heb je daar niet eens een lintje voor nodig van de koningin. Omdat je het zelf verdient. En iedere bevestiging overbodig is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten