woensdag 23 mei 2012

Poezenmuzen

Het is nog vroeg. Alles is nog donker. Binnen en buiten. Ik wil gaan schrijven, maar op de een of ander manier vragen de honden om aandacht. Ik laat ze vrij lopen. Dat had ik beter niet kunnen doen. 
Schrijvers horen geen honden te hebben eigenlijk. Ik kan zo een hoop auteurs opnoemen die het bij poezen hielden. Budding, Carmiggelt, Annie M.G. Schmidt, Yvonne Keuls(hoewel die wel meer dieren in huis heeft)
In het verleden hebben verschillende katten mijn leven ´gestoffeerd´. Dat had een praktische reden. Omdat een mens om den brode moet werken, is men gebonden aan bepaalde tijden. Wat tot gevolg heeft, dat men zeer beperkt is tot welke huisdieren men in huis kan nemen. Voor mij en mijn voormalige partner waren dat katten. Het begon met eentje. De schuchterheid waarmee het katertje, door ons Gijs gedoopt, de flat bekeek en onderzocht, zorgvuldig met de buik over de grond schuivend was aandoenlijk. Ik was niet met katten opgegroeid en moest langzaam wennen aan het eigengereide karakter. De fluwelen pootjes zorgden ervoor dat hij ongemerkt achter mij stond of zat. Enorm blazen of krijsen waren het gevolg als hem over het hoofd zag. En geloof me, katten zijn dan heel klein. 
Solveigh


Natuurlijk kon de kleine man niet alleen blijven. Een soortgenoot diende er te komen, waarmeen hij kon spelen en dollen. Eerst vonden we een kitten, geboren uit een huwelijk van een zilvergrijze poes en een abbessijnse kater. Het resultaat een prachtig katertje, schitterend getekend. We hadden ons geïnformeerd over het karaktervolle van dit ras. En aan de fokker gevraagd om als het niet zou lukken met onze eerste hartenlapje, we fluks het dier mochten retourneren. Nr. 2 werd Tim gedoopt. Vanaf het eerste moment voelde die zich vrij en thuis. Hij liep rond alsof Gijs niet bestond. Sprong in één sprong bovenop de kast in de kamer, een meter of 2 hoog. Onze verbazing was nog vers toen hij alweer op de vensterbank zat. Keken we daar, Gijs vanachter een tafeltje, was ie al op de eettafel. Het duurde niet lang of we zagen met lede ogen hoe Gijs zich erg gedeisd hield en Tim zich als volleerde ADHDer gedroeg. Het werd niks. En wat ik al had voorzien, gebeurde. Tim ging terug naar waar die vandaan kwam. Tot opluchting van Gijs, die compleet opleefde toen de deugniet het huis weer verlaten had.
We togen naar het asiel. Daar vond ik een rood katertje met witte vlekken. Het was liefde op het eerste gezicht. Hij sprong in mijn armen van de grond. Ik noemde hem Tom. Er werd door de dierenarts gekeken. Hij zat onder de vlooien, zijn buik vol wormen en zijn oren leken wel volgepropt met koffieprut. Oormijt dus...
Maar hij snorde en snorde en snorde. En hij hoorde bij me. Tom ging mee naar onze flat.
De kennismaking met Gijs ging zeer voorspoedig. Die blies wat en sloeg ´s met een poot nuffig naar die rooie. Maar na een dag of twee waren het dikke vriendjes. 
De eerste dag stond ik op. In de keuken vloog Tom weer naar me toe en klom gezellig langs mijn zij naar boven. Ik schreeuwde, want in mijn onderbroek, was dat niet echt een lekker gevoel, die kattennagels in mijn vel. Maar hij snorde en snorde.
Beiden katten bleven bij ons. Ze gingen mee, met voer en kattenbak en grit, achter in de auto. In onze Besteleend naar mijn schoonouders. Gijs ging achter de bestuurder zitten, lekker met zijn warme lijfje tegen de rug aan. Af en toe liep ie naar het raampje en zat op de rand. Meestal weer snel terug boven  op de bestuurderstoel. Tom bleef onder in de bak soezen tot we op de bestemming kwamen. Hij was al snel gegroeid, schrokte alle voer op en glansde nu prachtig, net als Gijs. Erg gezond!
Evridiki


We verhuisden naar een huis, waar we de boel kattensafe maakten. De achterdeur open en ze konden in en uit lopen. En als we weggingen, mochten ze de kelder in en weer terug de keuken in.
We verhuisden weer, naar een groter huis. En hier kregen ze gezelschap van Lotje. Een vriendelijk, onder de maat, blauw poesje. Gijs vond het niks. Hij was het gewend om deel uit te maken van het vriendenduo. En nu kwam dat poesje er tussen. Dus ging hij op strategisch plekken zitten. Als Lotje dan voorbij kwam, kreeg ze een lel van hem. Ze keek dan effe verbaasd, schudde wat met haar koppie en liep door. Ik wees Gijs terecht, die mij dan aankeek met een onschuldig gezicht, alsof ie wilde zeggen; ´Wat? Ik? Je moet dat mens hebben, die vervelende trien, die zomaar ongevraagd hier is komen wonen...´ We kregen het hem niet afgeleerd. Tom was zich van geen kwaad bewust en die vond het allemaal gezellig. 
Lotje werd echter plots ziek. Ik had een vrije dag en ze was niet bij me weg te slaan. Achteraf was mijn gevoel sterk dat ze het aan voelde komen. Tegen de avond ging ze tegen een muur zitten. Ze wilde niet eten niet drinken. Ze wilde niet aangehaald worden. Ze zat te rillen. We hebben haar naar de dierenarts meegenomen. Mijn vriend ging zelfs mee om laat nog te assisteren bij een operatie, want het werd steeds erger. Maar ´s morgens hoorden we dat ze was overleden. 
Gijs en Tom bleven bij elkaar, ook toen mijn vriend en ik afscheid namen van elkaar. Ik had het hart niet om Tom te scheiden van zijn vriendje. Soms had ik met ze in de serre gezeten, na de lunch. Lagen ze beiden slap op mijn benen en deden we een dutje. De een wilde niet voor de ander onderdoen. En hoe verschillend ze ook waren, ze waren gek op elkaar! Tom kreeg last van zijn nieren. Speciaal voer en zorg rekte de boel nog wat op een paar jaar. Maar toen belde mijn ex dat ie was doodgegaan. Rotgevoel! Je wilt naar hem toe rennen om dat verdriet te delen. Iets houdt je tegen..er is al zoveel gebeurd. Gijs werd nog ouder. 
Later kwam er weer een kat. Ik had er niet bij stilgestaan. Een forse kater. Ik woonde weer op een flat. De kat was bedoeld voor mijn Indonesische vriend. Die doopte hem Toean Edi Koemis(meneer Eddy Snor). Hij had een tuigje voor de kat. Hij liep elke dag de trap van de flat af en het trapje buiten. Dan naar het grasveld achter de flat. Het tuigje verdween en de kat liep op en neer. Ik stond te kijken wat ie allemaal deed. Terwijl hij op het gras zat, ´stuurde´ hij de kat weg. En commandeerde hem weer terug te komen. De kat leek wel met een onzichtbaar draadje aan hem vast te zitten. Zo liep ie weer terug en met een big smile kwam ie weer binnen. Twee dagen later was het tuigje niet meer nodig. Verbaasd zag ik dat het op tafel lag en vriend met de kat buiten. Vanaf die tijd liep de kat naast hem de trap af, links naar achter en deed al het gevraagde, zonder ook maar aanstalten te maken weg te rennen over het gras. Terwijl het een uiterst nieuwsgierige kat was. Maar mijn vriend verdween uit mijn leven en toean Edi en ik bleven achter. Hij had de gewoonte genomen om over het balkon te springen naar het aangrenzende gedeelte. Waar hij al gauw de flat van de buurman binnendrong. Ik bood aan om het af te maken, ik wilde geen gedoe. De buurman, een aardige muzikant vond dat grote onzin, zelfs toen ik hem vertelde over de eventuele gevolgen. Een tijd later lieten die zich zien. Buurman had een vriendin inmiddels. Ze wilden op een dag weg gaan, maar mijn kat was nergens te vinden. Ze zochten in alle hoeken en gaten...niks! Tot dat vriendin opeens twee ´koplampen´ in de linnenkast zag. Edi zat gezellig achterin op een stapel lakens, die door zijn gewicht omhoog waren gekomen...
Uiteindelijk verhuisde hij met me mee naar de grote stad. In een fiks huis woonde ik met mijn nieuwe partner. Die verwende de kat. Een beetje maar. Als hij wilde gaan koken en een pan pakte, ging de kat aan de eetkamertafel zitten. Ik vertelde dat ik dat niet meer wilde. Geen gevoer aan dat beest, terwijl wij aten.
Ruzie over Edi. Geen kat meer aan tafel, wel een boos kijkende vriend. Dat had een teken moeten zijn. Niet lang daarna verdween ook hij uit mijn leven. Edi werd liefderijk opgenomen in een alleszins christelijk gezin.
Ik verwacht dat hij geen kunstjes meer doet, geen biefstukjes meer krijgt, maar goedkopen brokken en ´s avonds stukjes voorgelezen uit de bijbel. 
Wat volgde was een katloze periode. Tot ik een vriend bezocht met een spiritueel centrum. Op het stuk natuurterrein werden regelmatig dieren gedumpt. Gewoon over het gaas gekieperd, vertelde vriend. Net als de dame, vertelde hij. Ik keek naar beneden, waar een minikatje me aankeek. Nee, dacht ik bij mezelf, ik wil even alleen voor mezelf zorgen. Maar voor ik wegging, had ik toch een ander besluit genomen. Ik nam haar mee, profesorisch in een dichte doos. Thuisgekomen opende ik het karton, ze sprong met een sierlijke zwaai haar nieuwe stee in. Ik zocht naar een naam. Ze heette Suleika, een Arabische naam, die ´verleidster´ betekende.. Je hebt hem verdiend, zei ik tegen haar(ik praatte altijd tegen mijn katten), want je hebt het toch voor elkaar gekregen met je prachtige ogen. Het ging allemaal goed, maar op een gegeven moment nam ze toch de benen. Ik wilde geen binnenkat meer en liet haar regelmatig naar buiten. Geen goed idee als je alleen bent en onregelmatig werkt. Misschien vond ze een ander huis, waar ze te eten kreeg en aandacht. Ik hoop het maar. 
Toen ik Fred tegen kwam, liepen we een keer in het buitengebied. We hoorden piepen. In een boerensloot vonden we een klein grijs met wit poesje. Weer boden we pleegouderschap aan. Ze scharrelde rond in het appartement. Dit werd dus Solveigh. En toen we verhuisden kwam daar een prachtig zwart poesje bij, die Evridiki werd genoemd. Het trio werd compleet door Catootje. Een lapjeskat uit het asiel. Ze zat altijd te wachten tot we thuis kwamen. Als een witachtige theemuts, met de pootjes onder haar lijf achter het hek in de tuin. Als we ons huis naderden in de auto, sprong ze over het hek en wachtte keurig bij de voordeur. En ´s avonds maakten we een wandeling door de nieuwbouwwijk. Zij liep dan een meter of 8 achter ons, volgde op afstand. Een koddig gezicht. Na een tijdje wist iedereen in de buurt, dat ze bij ons hoorde. Ze zagen ons lopen en even later kwam onze madame er achter aan. 
Catootje



Inmiddels zitten we in onze hondenperiode. We zijn in de gezegende omstandigheden dat dat kan. Familieleden dachten dat ik poezengek was. Nee, dus, ik heb geen hekel aan ze, maar een lichte voorkeur voor honden. Het grappige is, dat een goeie vriendin een hondje heeft gehad altijd. Tegen de tijd dat die aan het einde van zijn latijn was, verdween bij mij de katten. Zij kreeg echter aanloop van katten en is inmiddels helemaal om. Zelfs bij het werk lieten ze zich zien. Ik noem haar gekscherend kattenvrouwtje. En ik ben overgeschakeld op honden. 
Maar om ´s morgens vroeg te schrijven is het niet gelukkig. Hoe dol ik op ze ben, voor mijn geestesoog zie ik van die mini-tijgers door het huis sluipen. Op kousevoeten, onhoorbaar zacht. Ze drukken hun prachtige snorren. Ze staan op de vensterbank en kijken gebiologeerd naar buiten, zonder enig geluid. Of ze kruipen op een kussen en snorren gemoedelijk en onophoudelijk. En soezelen in het zonnetje. Ach, hoe anders dan die deugnieten van ons. Ze buitelen over elkaar heen. De een bedelt om te spelen met haar ring of bal. Als ik de ander aanhaal, blaft ze jaloers. En toch schrijf ik mijn stukjes. Ik trek me op aan die schrijvers die kinderen hadden. En veel beter dan ik. Dan buig ik mijn hoofd in deemoed.

2 opmerkingen:

  1. Ze geven je in ieder geval wel voer tot schrijven!! ;) En leuk om te lezen weer!
    Geniet van het weer en je dierenvriendjes :)

    Groetjes José

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dat doe ik zeker! Alles kan een reden zijn tot schrijven!

    Groetjes Robert

    BeantwoordenVerwijderen