woensdag 6 juni 2012

Zomaar een woensdag

Al voor ik mijn ogen open had vanmorgen, was het al mis. Ik hoorde het op het dak, ik hoorde het toen ik de trap afkwam, dwars door het geblaf van de honden en ik zag het toen ik het rolluik omhoog liet zoeven. Buiten zag alles grijs en grauw. Het motregende en dat was nog maar zacht uitgedrukt. Ik zuchtte eens diep. Ook dat nog. Eerst maar ontbijten. Terwijl ik mijn boterham kauwde, kreeg ik het idee om de laptop eens aan te zetten en de buienradar in te schakelen. Het duurde weliswaar nog wel even voor ik de deur uit moest, maar een mens kan nooit te voorzichtig zijn en het internet staat voor niks. Wat ik zag op het scherm stemde me niet vrolijk. Het zou minstens aanhouden tot ik mijn fiets op zou moeten, waarschijnlijk langer. Ik diende op tijd bij de tandarts te verschijnen. Nog nooit was het zo bar en boos, zo lang ik daar kwam in het naburige dorp. Ik besloot het busboekje eens te raadplegen. Tja, dat ging prima, tenminste op de heenweg. 


De mondhygiëniste stond al klaar. Tot mijn verbazing hoefde ik niet het vervelende onderzoek te ondergaan, waar ik de afgelopen tijd zo tegenop had gezien. Af en toe bekijken ze hoe het er met mijn tandvlees voorstaat. De aardige vrouw met mondkapje wacht dan tot ik plat lig. Zij en de tandarts zijn de enige vrouwen die dat dusver voor elkaar hebben gekregen. Daar houdt het ook mee op, ik wil de goden niet verzoeken(of godinnen). Dan buigt ze zich over mij heen en ik open mijn mond, zodat zij met een hele hoop metalen dingetjes in mijn mondholte tekeer kan gaan. Het lijkt wel meer als een automonteur gebruikt, al lijkt me dat gezien de ruimte vrij onmogelijk. Elk tangetje, dat er op een verrijdbaar kastje uitziet als een onschuldig ding, doet aan als een bako of waterpomptang zo gauw het mijn lippen voorbij is. Ik houd mijn ogen stijf dicht, terwijl zij met mondkapje waarboven haar blauwe ogen en met haar blauwegehandschoende vingers haar ambacht beoefend. Het liefst zou ik nog een briefje op mijn neus plakken met daarop ´ik ben d´r niet´, maar ik begrijp ook wel dat dat niet gaat. Alles komt neer op een trauma dat ik tig jaar geleden opliep bij de hoefsmid die zich schijnbaar ook tandarts mocht noemen uit mijn jeugdige adolesentie-jaren. Hij verordonneerde op laconieke wijze een behandeling, wat in de praktijk neerkwam op een martelgang van enkele uren uitgesmeerd over diverse afspraken ZONDER VERDOVING. Hij boorde gezellig tot op mijn zenuwen, zodat ik geregeld het gevoel had dat ik drie of vier luciferdikke restantjes had staan van wat eerst een kies was geweest met daartussen een spelonk waar de gidsen van de grotten van Valkenburg zich de vingers bij af zouden likken. Daar flikkerde die een hoop amalgaan in en pleisterde dat in redelijke vormen. Het geheel zat wel...tot nu toe! Maar mijn diepe afkeer van tandartsen nam echt traumatische vormen aan. Zo erg dat ik dagen niet sliep als ik naar de tandarts moest voor een simpele controle. Mijn toenmalige vriend stelde eens voor om zo´n sessie na te bootsen. Hij nam een vork ter hand, vroeg me mijn mond te openen en hetzelfde moment stond ik al op de gang. Hij had verdomd veel geluk dat ik hem geen ram voor zijn kanus gaf, want op dat moment was hij voor mij de tandarts. Een monster uit mijn kinderdromen was er niks bij.


Dat stadium ben ik, de hemel zij dank, voorbij. Ik ga tegenwoordig fluitend naar de vrouwen die mijn gebit in tiptop-conditie houden. Maar ik behoud me het recht voor de boel te laten verdoven voor een behandeling zoals boren. De vrouwen stemmen daar glimlachend in. Ik ben ervan overtuigd dat ze meer ´schijterige´ mannen gewend zijn, iets wat ze beroepshalve zeer goed weten te verbergen, opgesmukt met het nodige respect. Een beetje tandarts dient nl. ook zakenvrouw te zijn, zeker in dit tijdsgewricht! 
Van de praktijk uit ging ik weer fluks naar de bushalte. Daar wachtte mij nog een pauze, alvorens het openbaar vervoer zou arriveren. Ik doodde de tijd met mijmeren, de bomen in de omgeving te bewonderen alsmede een ietwat vervallen maar prachtig huis ter plekke en nog even te zwaaien naar een collega die voorbij reed, omdat ze daar een zaak heeft vlakbij. Onderwijl startte de motregen weer vrolijk. Ik stak de weg over en stapte in toen de bus arriveerde.
Eenmaal in de stad liep ik richting centrum. Mijn gsm had het begeven en deed ´raar´. Gister was ik al even bij de winkel. De jongenman vroeg, nadat ik mijn klacht had geuit, naar het simkaartje, propte dat in het toestel en overhandigde me het met een soort van sarcastisch lachje ´hij doet het gewoon hoor...´ wat mijn zelfvertrouwen reduceerde tot dat van een peuter uit een achterstandswijk. Zwijgend verliet ik het pand. Nadat ik vlakbij een cappuccino met appelgebak had genoten, bekeek het ding nog ´s. Ha, hij deed het weer niet! Sluit de lader aan, zei die. Ja, dat had ik de laatste dagen alleen maar gedaan, maar geen bereik. Het kreng verdomde het. Techniek is leuk, zolang het werkt. Daarna wordt het een ´bloody nuissance´....
Ik had echter geen zin meer om terug te keren op mijn schreden en besloot later opnieuw een poging te wagen, want ik was al halverwege de grote bushalte en best moe na een nacht van werken. 
Vandaag stapte ik weer binnen, legde uit aan een andere jongeman, wat er aan de hand was en dat ik vermoedde dat er iets mis was met de batterij. Hij keek ´ns, vroeg om het aankoopbewijs. Ja, verrek, dat had ik niet in mijn zak gestoken, te druk met de buienradar en zo. Of ik nog ´s terug wilde komen met  dat ding, want anders duurde het veel langer, het vertegenwoordigde meteen de garantie. Welja, dat moet dan maar. Mismoedig liep ik weer de stad in. Ik had vanmorgen al een donkerbruin vermoeden dat er zoiets zou gebeuren en dat deze dag als mislukt was, voor die goed en wel begonnen was. Buiten regende het weer. 


De kermis stond mismoedig te kijken op het plein. Dan maar effe lunchen. Ik stapte de V & D binnen. De broodjes daar bevielen me vandaag allerminst, bovendien werd alles geblokkeerd door een horde ouderen, die maar niet op wilde schieten. Wat een getreuzel. Weg hier...Bij de Hema ging het beter. Ik nam een broodje en een cappuccino en ging zitten aan het enige vrij tafeltje. Tussen het toilet en de afruimkarren, niet echt ideaal, maar vooruit. Ik knabbelde aan het broodje, het smaakte naar niks. Even later viel er een kwak ondefinieerbare saus uit. Gadver, had ik nou nog maar dat broodje Surinaamse kip genomen. Voor mij ging een ouder stel voorbij. Zij had duidelijk de leiding, hij volgde. Drentelde naar een tafel, terwijl het assortiment in zich op nam en ´of het wat was´. En voor ik er erg in had, dirigeerde ik de man met een hoofdknik om zijn vrouw te volgen. Idioot, een volslagen vreemde man, het ging vanzelf. En nog idioter...hij deed het ook nog. Waarshijnlijk was hij zo blasé dat ie dat automatisch al deed, wie hem ook het zetje gaf...
Even later kwam er een oudere dame met haar kleinkind. Het meisje wilde zitten waar het niet kon. Oma legde het uit, maar ze wilde niet luisteren. Op aandrang van oma ging ze een servetje halen om de stoel droog te maken. Toen dat gebeurd was, veranderde ze van mening en ging aan de andere kant van de tafel zitten. Meteen begon ze te dreinen. Het meisje had hoogblond haar en was verder helemaal in het hardroze. Oma leek net een Zweedse, kort haar, kittige bruine oogjes en een strakke mond. Haar blik dwaalde rond. Daar kwam dochterlief. Nu werd de hele boel verhuisd. Dochter keek net zo rond als moeder met haar paardestaart en wat grotere ogen. Kind dreinde door. Ik verliet de lunchroom en het pand.
Ik liep naar de supermarkt toe, ten einde wat levensmiddelen in te slaan, nu ik toch hier was. Dat ging verder prima. En via de kathedraal liep ik naar de andere bushalte toe. Eenmaal gezeten, zette ik de zware tassen naast mij op het bankje. Tegenover begon de kermis, achter de toren verscheen een lange arm met een bakje er aan, waarop lampjes schenen. Het motregende flink, wat een triestig plaatje opleverde. Steeds kwam de arm voorbij en de lampjes versprongen van felpaars naar groen, naar oranje, blauw en geel. Wat een zinloze bezigheid, dacht ik. Het regende nog harder. Auto´s en vrachtwagens denderden voorbij, wolken van opspattend water achter zich aan toverend. 


Langzaam zag ik de tijd die nog restte voor mijn bus arriveerde verstrijken. Toen verschenen er twee tegelijk. Ik stapte in de achterste. Ik herkende de chauffeur, dezelfde als gister. Hij zei vriendelijk goeiendag. Vrolijk tufte hij naar ons dorp. Ik stapte uit met mijn tassen in de hand en de paraplu vooruit gestoken. De chauffeur zwaaide nog. Tevreden spoedde ik me huiswaarts, waar de honden op me wachtten. Vanavond een ovenschotel. Ik had behoefte aan iets warm en vriendelijks. Wat een dag...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten