woensdag 28 maart 2012

Knappe vrouw

Ik liep naar de bushalte. Onderweg pleegde ik een telefoontje. Ik keek naar de zonovergoten wei, de stad in de verte. Ik hoorde de auto´s razen. De kraaien pikten in de omgeploegde aarde. Voorbij de boerderij met de enorme herder en de garage aan de overkant, Voorbij het hoekhuis met het nieuwe dak. Toen ik aankwam, zat er een vrouw in de abri. Ik keek naar haar. Ze was van het grote huis. Daar waar de mensen opgevangen worden, die geen andere plek hebben. Omdat ze uit de gevangenis komen, dakloos zijn geworden of iets anders, wat er op lijkt. Meestal herken ik ze wel. Goedkope trainingspakken, dunne regenjacks. Hun gezichten zijn getekend. Sommige hebben wilde tatoëringen op hun armen. De meeste roken, zware shag. Ze kijken gelaten voor zich heen. Soms plagen ze elkaar met grote woorden. Branie-achtig.
Deze vrouw was anders. Ze zat op het bankje, de voeten naast elkaar. Haar haar fel-blond. Of deed de zon dat? Een ketting om haar hals met een woord er aan. Enorme glinsterende oorringen. Bling bling.
Het duurde lang voor de bus kwam. Ik verveelde me, keek op de vertrekstaat. Toen tuurde ik weer in de verte, waar de bus vandaan moest komen. De vrouw keek naar me op. Ze glimlachte. ´Voor mij mag-die wel komen´, zei ik. Ze antwoordde en keek nieuwsgierig naar mij. Ik hoorde dat ze niet het accent had van hier. ´Jij komt ook niet van deze kanten, geloof ik´.Ze beaamde het. We raakten in gesprek. In de verte draaide de bus lusteloos de straat in. Langzaam zette hij koers naar ons. We stapten in, ik liet haar voorgaan. Ze had een mooi figuur zag ik. We namen plaats aan weerszijden van het gangpad. De vrouw leek niet verder te willen praten, maar ik wel. We kregen het over haar stad, die niet ver van mijn dorp af lag. Ze woonde al lang in deze contreien. Onverbloemd vertelde ze dat ze niet geaccepteerd werd, zonder rancune. Ik zag de felheid in haar ogen oplichten toen ze zei, dat dat ook voor haar kinderen had gegolden, op school en zo. ´Het komt door hoe ik er uit zie. Mensen kijken alleen naar de buitenkant.´ Het was een gegeven voor haar, niet meer. Ik beaamde haar stelling. Ze bleek dus niet, o vooroordeel, te wonen waar ik dacht. En ook niet dakloos.
Ze huisde met haar gezin in een gewoon huis. Jaren had ze vrijwilligerswerk gedaan. Bij ouderen gekaart, gepraat, gelachen. Ze aandacht gegeven. Tot het niet meer lukte, vanwege haar gezondheid. ´Maar mensen zien dat niet, ze kijken naar het uiterlijk. En dan zijn ze niet meer geïnteresseerd.´ Het was waar, ze had hoogblond haar, tatoeages op de onderarm, nek en bovenarm. Ook haar wenkbrauwen en lippen waren getattoeeerd. 
De bus kwam aan. Ik moest er uit. Wachten op een andere bus. Zij ging naar huis. Ik hield haar staande. Ze was een lief mens, een mooie lach. Haar uitstraling was erg zacht, in tegenstelling tot haar uiterlijk. Ze vertelde me over haar jeugd. Hoe ze misbruikt was door haar vader. Uit huis geplaatst, heel jong. Een pleeggezin. In een totaal andere omgeving. En later hoe ze door haar vent was mishandeld. Ze had gevochten met zichzelf. Met twee kinderen kon ze niet zomaar verdwijnen. Ze had haar best gedaan van hem te houden, de kinderen de vader te gunnen, die haar niet was gegund, toen. Maar langzaamaan begon ze te beseffen, dat ze hen moest beschermen. ´Ik heb veel gedaan. Veel geprobeerd´, vertelde ze. ´Coke, met, drank. Alles.´ `Waarom deed je dat?´ ´Ik moest het wel. Om het stil te krijgen. Hierboven.´ Ze wees naar haar hoofd. ´Ik heb een shitleven gehad. Het draaide maar in mijn hoofd. Ik kreeg het niet stil. Alles kwam maar terug. Zo kun je niet leven.´ Ik knikte. Ze vertelde over de stemmen in haar hoofd. Over psychologische hulp. ´Nu ben ik gestopt. Met alles.´ Ze gaf aan dat ze drie keer een poging had gedaan. Alle pillen en drank. Drie keer. En drie keer was het niet gelukt. ´En nu?´ ´Niks meer. Ik gebruik niks. Ik krijg steun. En slik nog pillen. Voor hierboven.´
´Ik vind dat erg knap van je´, zei ik. Ik meende het. ´Het is niet niks.´
Ze zei dat ze hulp kreeg. Voor de voedselbank en kledingbank. Daarvoor moest ze aantonen, dat ze niet boven de 40 euro per week uitkwam voor huishoudgeld. En dan kreeg ze permissie, één voor kleding, één voor de kleding. Maar de voedselbank zat een stuk verder op. Dat betekende de bus naar de stad, en een andere bus naar de andere kant van de stad. Kwam ze daar aan, kreeg ze een zakje chips. Ze nam en het aan en dacht: Ik moet geen chips, ik moet brood hebben, voor mijn kinderen. Nu heb ik zoveel busgeld betaald voor een zak chips. Ik ga niet meer. Een verstandige vrouw. Over de vernedering van het aanvragen, zei ze niks. Dat hoefde ook niet, ik las het in haar ogen. Ze glimlachte weer. Wat een kanjer. Wat een lieverd. Wat een moed. 
Ik had haar bekend over mijn vooroordeel bij het bushokje. Ze keek me treurig aan. En ik verontschuldigde me voor mijn kortzichtigheid.  De rest van de mensen in de bus trokken nog net niet hun neus op. Hun wenkbrauwen gingen omhoog toen ik met de vrouw sprak.
Ze moest naar huis. Ik moest verder wachten. Ze schonk me nog een glimlach. Ik groette haar met een ´ik zie je nog wel een keer´. Ik keek haar bewonderend na. Ze liep rechtop naar huis, verende tred, blij, luchtig. Of verbeeldde ik het me? 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten